“De gids liet nu even een gewijde stilte intreden. En daarin zei de dikke juffrouw opeens, met heldere stem: “Zeg, wat is hier alles kapòt.”
Zie, dat is een opmerking, die niet meer van deze aarde is, een zin, die uit de algemene conversatie der Goden regelrecht naar beneden viel.
Ik wankelde naar het dichtstbijzijnde café, om het gesprokene te overdenken. Want dìt is de essentie van het Forum Romanum: dat het kapot is. Een verbokkeld keizerrijk, een ingestort Imperium. Die tragiek had zij opeens begrepen, in een visioen, zoals alleen aan de onschuldigen geopenbaard wordt.
Het werd haar geopenbaard, omdat zij zich op Bussums standpunt stelde. In Bussum is natuurlijk alles heel. Het is er netjes, welvarend en proper. De tragiek dáárvan ontging haar vermoedelijk.
Maar daarvoor zag zij des te duidelijker, dat het hier in elk geval voorbij was, onherroepelijk voorbij. Zij had haar ziel niet verrekt. Haar hart was zacht en lenig gebleven en kon zich sluiten om het puin. Het sloot er zich omheen, zoals een oester, en toen het zich weer opende viel er deze parel uit.
Een zuivere parel van vrouwelijk medelijden, die in die korte tijd was uitgedacht. Deernis om een grote droom, die voorgoed vervlogen was, het visioen van het verenigd Europa, het Heilige Roomse Rijk, dat kapot was gegaan en geen staatsman meer lijmen kon.”
– Godfried Bomans, Wandelingen door Rome, 1962 p.21.